Bij toeval stuit James Marshall in 1848 op goudklompjes. Zodra dat nieuws zich verspreidt, haasten duizenden mensen zich naar Californië, hopend op een snel fortuin en een beter leven – in de meeste gevallen vergeefs.
Wat glinstert daar? Eigenlijk wil timmerman James Wilson Marshall op deze januari-ochtend in 1848, aan de American River in de buurt van het huidige Sacramento, alleen maar even kijken hoe de bouw van de watermolen vordert. Maar dan ziet hij iets wat de wereld op zijn kop zal zetten. Marshall bukt, schept een handvol kiezels en modder op en monstert het glimmende spul. Zou het? In alle staten loopt hij naar de Zwitserse immigrant en koopman Johann August Sutter, eigenaar van de molen en opdrachtgever van Marshall. Die laat aan Sutter de stralend gele korrels zien die hij gevonden heeft. Ze testen het metaal, en weten het dan zeker: het is goud.
Lees ook:
- Goud: waar vind je het en hoe win je het?
- De historische details in Lucky Luke kloppen opvallend vaak wél
Geheim lekt uit
Sutter beseft direct wat dat betekent. Als er op zijn land nog meer goud voor het grijpen ligt, is hij de rijkste man ter wereld. Maar als het nieuws van de vondst de buitenwereld bereikt, ligt een stormloop op zijn land op de loer. Dat wil hij voorkomen, al was het maar omdat het land dan niet meer geschikt zal zijn voor landbouw (Sutter bestiert er een groot akkerbouwbedrijf). Met Marshall en een klein groepje arbeiders komt de geboren Zwitser een strikt zwijgen overeen. Toch blijft de vondst maar acht dagen geheim; er praat altijd wel iemand zijn mond voorbij. Nu verspreidt het bericht over goud in het Californische zand zich als een lopend vuurtje. Eerst naar het 160 kilometer verderop gelegen San Francisco, dan nog een bescheiden nederzetting, en de rest van Californië. Maar al snel reikt het nieuws steeds verder.
Duizenden avonturiers wagen het erop en trekken naar het gebied, iedereen wil zijn geluk beproeven. Om de eigendomsrechten van het land bekommert zich niemand. Er geldt vuistrecht. Overal palen nieuwkomers hun claims (kavels) af en gaan ze met een minimum aan gereedschap aan het werk. Ze scheppen zand en kiezelstenen uit beken en rivierbeddingen in speciale goudpannen en draaien die onder toevoeging van stromend water net zolang rond tot modder en stenen over de rand weggespoeld zijn. Doordat goud zwaarder is, blijft dat op de bodem van de pan liggen. Na enige tijd ontstaan efficiëntere methodes, zoals het goudwassen in een goot of een smalle houten trog.
De grote trek
Een jaar later, in 1849, weet het hele land van het Californische goud. Zelfs de wijde wereld buiten de Verenigde Staten weet ervan. Er zijn inmiddels ook nieuwe vindplaatsen opgedoken, en de opwinding over het goud is aangewakkerd tot een heuse goudkoorts. President James Knox Polk hoopt daar zijn voordeel mee te doen en het land te bevolken dat hij kort hiervoor veroverd heeft op Mexico.
De goudkoorts is dé gelegenheid om een groot aantal Amerikaanse kolonisten naar de westkust te lokken, meent Polk. En inderdaad stromen steeds meer mensen uit alle lagen van de maatschappij toe. Terwijl er in 1842 – naast de inheemse bevolking – welgeteld 4000 Mexicanen en zo’n duizend Amerikanen, Engelsen en Spanjaarden in Californië woonden, loopt dat aantal binnen tien jaar razendsnel op. Hoeveel gelukszoekers precies naar het gebied trekken is niet zeker, daar is de grote trek en de situatie ter plaatse veel te ongeorganiseerd voor, maar de meeste schattingen houden het op ongeveer 300.000 nieuwelingen. Illustratief voor de aantrekkingskracht van het goud, is het feit dat veel schepen die goudzoekers naar Californië brengen, uiteindelijk leeg worden achtergelaten aan de kust: eenmaal in het beloofde land, ontvlucht de bemanning het schip, en gaat net als de passagiers op goudjacht in het binnenland.
De bevolkingsexplosie stelt de autoriteiten voor de nodige problemen. Vooral de volksgezondheid is een zorg. De hygiëne laat veel te wensen over, veel gouddelvers overlijden aan besmettelijke ziekten. Er komen ook de nodige mannen om door geweld. In San Francisco breken herhaaldelijk grote branden uit. In de jaren 1849-1851 brandt deze stad tot drie keer toe grotendeels af – er zijn vermoedens dat dit komt door brandstichting in pakhuizen, door lieden die de voorraden van de concurrentie proberen te vernietigen.
Verliezers en winnaars
Kortom, het leven in Californië is niet gemakkelijk tijdens de zeven jaar dat de goudkoorts in totaal zal duren, van 1848 tot 1855. Gelukkig is de beloning voor de immigranten navenant, zou je denken: goud. Maar helaas. Het grote geld is uiteindelijk slechts voor enkelen weggelegd. Jaarlijks keren tussen de 20.000 à 30.000 gedesillusioneerde mensen de Golden State de rug toe. Goede zaken doen niet zozeer de scharrelaars met hun goudpannen (een enkeling die de jackpot scoort daargelaten), maar vooral de opkopers en de handelaars die de goudzoekers van materialen en voorraden voorzien.
Zoals zakenman Samuel Brannan, die een winkel in het hedendaagse Sacramento heeft. Hij verneemt al vroeg van de eerste goudvondst op het land van Sutter, doordat diens werknemers voorraden bij hem inkopen. Brannan koopt alle pikhouwelen, scheppen en pannen in die hij kan vinden, om ze vervolgens voor een veelvoud door te verkopen – maar niet voordat hij het vuurtje eigenhandig heeft aangewakkerd. Met een fesje goud loopt hij door de straten van San Francisco, ondertussen roepend, zodat iedereen het kan horen: “Goud! Goud! Goud uit de American River!” In een tijdsbestek van weken verdient de gewiekste handelaar zo duizenden dollars. Hij opent al snel meer winkels, investeert in land en wordt uiteindelijk miljonair – waarschijnlijk is hij de eerste goudkoortsmiljonair van Californië.
Of neem Levi Strauss, iemand die als geen ander de Amerikaanse droom belichaamt. Deze immigrant uit Beieren drijft in de jaren vijftig van de negentiende eeuw een handel in stoffen en fournituren in San Francisco. Hij heeft al gauw door waar de gouddelvers, mijnwerkers en overige wildwestpioniers behoefte aan hebben: stevige kleding. Samen met kleermaker Jacob Davis ontwerpt hij een ‘heupoverall’ van dikke, blauwe katoen, versterkt met koperspijkers – het wordt de voorloper van onze jeans. Dat kledingstuk groeit buiten het arbeidersmilieu uiteindelijk uit tot een modeartikel en levert Strauss een vermogen op.
Arm als een kerkrat
En wat wordt er van vinder van het eerste goud, James Wilson Marshall, en grootgrondbezitter Johann August Sutter, toch de mensen met wie alles begon? Zijn ze rijk geworden? Helaas niet. Beide mannen raken aan lagerwal en sterven in armoede. Marshall investeert zonder succes in een wijngaard en later ook in een goudmijn. Hij raakt nagenoeg bankroet en slijt zijn laatste jaren in een eenvoudige houten hut.
De neergang van Sutter wordt door Stefan Zweig beschreven in het hoofdstuk ‘De ontdekking van Eldorado’, in zijn boek Licht in het duister. Sutter stapt meermaals naar de rechter, omdat zijn land bezet en vernield wordt door avonturiers die zich aan eigendomsrechten niets gelegen laten liggen – dat waar hij vooraf, toen hij de vondst geheim wilde houden, bang voor was. “Voor zichzelf wil hij geen geld. Hij haat het geld, dat hem arm gemaakt, zijn leven verwoest heeft. Hij wil alleen zijn recht”, schrijft Zweig. Maar dat krijgt hij niet. De rechtszaken brengen hem uiteindelijk aan de bedelstaf. In 1880 overlijdt hij, arm als een kerkrat, in Washington D.C.
…ineens was goud overal
De goudkoorts in Californië was de heftigste, maar zeker niet de enige in de Noord-Amerikaanse geschiedenis. Ook in andere gebieden werd in de negentiende eeuw goud gevonden. En ook daar stroomden avonturiers in groten getale toe: in 1858 in Colorado, in 1863 in Montana en in 1874 in de Black Hills van South Dakota (die laatste vondst leidde tot de stichting van de bekende wildweststad Deadwood). De goudkoorts rond de rivier Klondike, die Yukon (Canada) en Alaska (VS) vanaf 1896 in zijn greep had, werd dertig jaar later zelfs door Charlie Chaplin verfilmd. Zijn stomme film The Gold Rush neemt de hebzucht van de mensen op de hak.
Dit is een verhaal uit KIJK Geschiedenis
Tekst: Sonja Nowack