Elke zondag op de KIJK-site: een filmpje dat een legendarische gebeurtenis of een opmerkelijk vliegtuig uit de luchtvaartgeschiedenis laat zien. Deze keer: hoe Amerika bijna Zuid-Spanje van de kaart veegde.
De oefening heette Operation Chrome Dome en hij verliep voorspoedig. Een B-52G van de US Air Force was op 17 januari 1966 opgestegen van de Seymour Johnson Air Force Base in North Carolina en zou volgens het vliegplan de Atlantische Oceaan oversteken en dan via de Middellandse zee naar de grens van het Oostblok vliegen. Daar zou het toestel rechtsomkeert maken en aan de lange terugtocht naar de thuisbasis beginnen.
Tijdens de vlucht moest de B-52 twee keer in de lucht worden bijgetankt door een eveneens Amerikaanse KC-135 tanker die opsteeg van de Spaanse luchtmachtbasis Morón. Maar bij de eerste tankbeurt, om ongeveer 10.30 uur, ging er op een hoogte van 31.000 voet (9450 meter) iets heel erg mis.
B-52-vlieger Larry G. Messinger herinnerde zich later: “We positioneerden ons achter de tanker en we gingen iets te snel. Als de boomoperator (de persoon die achter in de tanker de brandstofpijp of boom bedient, red.) denkt dat het onveilig wordt, begint hij te roepen: ‘Break away, break away, break away.‘ Dat gebeurde niet en er was voor ons geen reden om actie te ondernemen. Maar opeens brak de hel los.”
Het uiteinde van de boom raakte de bovenkant van de B-52 en mepte vervolgens tegen de linkervleugel die daardoor afbrak. Tegelijkertijd explodeerde de brandstofvoorraad in de KC-135 en beide toestellen stortten ter aarde, waarbij de vier bemanningsleden van de tanker en drie van de zeven mannen aan boord van de B-52 om het leven kwamen. De overige vier, onder wie dus de piloot en de co-piloot van de bommenwerper, konden zich met parachutes in veiligheid brengen.
En toen kwam de ramp na de ramp. Want Operation Chrome Dome was bedoeld als training voor een nucleaire oorlog tussen de Sovjet-Unie en de VS. En om dat zo realistisch mogelijk te doen, waren er aan boord van de B-52 vier heel erg echte Mk28-waterstofbommen.
Drie van de atoombommen werden binnen 24 uur teruggevonden. Ze waren met de wrakstukken van de beide vliegtuigen terechtgekomen in de buurt van het Spaanse vissersstadje Palomares. De veiligheidssystemen hadden gewerkt, zodat de bewoners van Zuid-Spanje een nucleaire ramp bespaard bleef. Maar de conventionele explosieven die de kettingreactie op gang moesten brengen waren wel afgegaan, zodat er over een gebied van 2 vierkante kilometer flink wat radioactief besmet materiaal was verspreid.
Van de vierde waterstofbom werd aanvankelijk alleen een beschermhoes van de parachute teruggevonden. Al snel rees het vermoeden dat hij uit het toestel was gekukeld en door de wind, bungelend aan de parachute, naar zee was gebracht. Een plaatselijke visser, Francisco Simó Orts, die sindsdien bekend staat als Paco el de la bomba (vrij vertaald ‘Bommen-Frankie’) zag de Mk28 in het water belanden.
Toch duurde het nog tot april voordat de bom werd gelokaliseerd door de minionderzeeër Alvin (die later wereldberoemd werd toen hij als eerste het wrak van de Titanic bezocht). De Mk28 lag op 869 meter diepte en er waren 150 manschappen en maar liefst 25 marinevaartuigen nodig om de waterstofbom te bergen. Totale kosten van de operatie: 10 miljoen dollar.
Het incident had, behalve een flinke internationale rel (Spanje haalde niet bepaald de castagnetten uit de kast), nog een bijzonder staartje. ‘Bommen-Frankie’ had er de maritieme wetboeken nog eens even op nageslagen en daarin staat dat degene die de locatie van wrak aanwijst in geval van een succesvolle berging recht heeft op een paar procent van de waarde. Volgens de advocaat van Simó Orts kostte zo’n bommetje toch al gauw 2 miljard dollar. Zijn cliënt maakte dus aanspraak op een bedrag van tussen de 20 en 40 miljoen dollar. De zaak werd uiteindelijk voor een onbekend bedrag geschikt.
Bronnen: Wikipedia, BBC News, US Department of Defense
Beeld: PD-USGOV-MILITARY-NAVY/CC BY-SA 2.5, U.S. Air Force