Forensische geologie is helemaal van nu, zo lees je in de nieuwe KIJK. Maar ook begin twintigste eeuw bestond het vakgebied al, zo blijkt uit deze historische case study rond een gruwelijke moord op het Duitse platteland.
Misschien was alles anders gelopen voor Andreas Schlicher als hij zijn voeten goed had geveegd, die bewuste dag in 1908. De boer uit Beieren werd verdacht van moord – in het bos nabij zijn akkerland was een vrouw onthoofd. Schlicher had een alibi, want juist die dag bevond hij zich kilometers verderop.
Althans, dat beweerde de boer zelf. Ook zijn echtgenote beaamde het verhaal. De moordzaak werd al bijna als onoplosbaar beschouwd, toen de lokale bewindsman besloot de hulp in te roepen van een scheikundige uit Frankfurt: Georg Popp. Deze wetenschapper had zich gespecialiseerd in het oplossen van misdrijven met behulp van landschappelijk bewijsmateriaal. Een forensisch geoloog, met andere woorden.
Popp vroeg of hij de schoenen van Schlicher mocht bestuderen. Keurige schoenen, de avond voor het misdrijf nog mooi opgepoetst door Schlichers echtgenote. Er zat alleen wat modder aan van de dag waarop de moord had plaatsgevonden. De dag waarop Schlicher naar eigen zeggen ver van zijn eigen boerderij verwijderd was.
Popp verzamelde bodemmateriaal van verschillende plaatsen in de buurt: het erf van Schlichers boerderij, het stuk land waar hij naar eigen zeggen geweest was, de plek waar het lijk was ontdekt en een naburig kasteel waar het moordwapen was gevonden.
Het erf lag bezaaid met groenige ganzenpoep. Het terrein van Schlichers alibi had een heel andere bodem, bestaande uit de mineralen kwarts en mica. De moord had plaatsgevonden op een ondergrond van rode zandsteen en klei en de grond rondom het kasteel bevatte veel houtskool-, baksteen- en cementfragmenten.
Onder de schoen van Schlicher bleken drie verschillende bodemlagen te zitten. De oudste laag, direct tegen de zool aan, bestond uit ganzenpoep en liet zien dat Schlicher op de ochtend van het misdrijf op het erf van zijn boerderij geweest was. De laag daaronder, echter, bevatte geen kwarts en mica. Sterker nog: die laag bestond uit rode zandsteen en klei, afkomstig van het plaats delict. En de meest recente laag met houtskool, baksteenstof en stukjes cement verraadde dat Schlicher ook in de buurt van het kasteel was geweest op de dag van het misdrijf.
Geconfronteerd met de bewijslast bekende de boer direct: hij had het slachtoffer zien lopen en, afgaande op haar sjieke uiterlijk, besloten om haar te beroven. In werkelijkheid droeg de vrouw echter niets van waarde bij zich en uitzinnig van woede had Schlicher haar onthoofd. Daarna was hij naar het kasteel gevlucht om daar bewijslast te verstoppen.
Deze historische case study is een aanvulling op het artikel ‘Verraden door een handvol zand’, te vinden in KIJK 2/2014. Deze editie ligt in de winkel van 9 januari tot en met 5 februari en is ook online te bestellen.
Tekst: Gemma Venhuizen