Het aantal wervels van veel zoogdieren is al miljoenen jaren hetzelfde. Maar waarom? Nieuw onderzoek heeft het mysterie ontrafeld.
De vorm van de wervelkolom is in zoogdiersoorten vaak geëvolueerd, maar het aantal wervels niet. Zo bezitten carnivoren al geruime tijd 27 rugwervels. Onderzoekers van de Universiteit van Utah en van het Nederlandse natuurhistorisch museum Naturalis hebben nu ontdekt waarom er zo weinig variatie is. Snelle en behendige zoogdieren zouden er hinder van ondervinden als het aantal wervels zou veranderen.
In het onderzoek werden 774 skeletten bestudeerd uit collecties van negen Europese natuurhistorische musea, waaronder die van het Naturalis Biodiversity Center. Ook werden er allerlei databases, waar informatie over fossielen terug te vinden is, op nageslagen. Hieruit bleek dat snelle en lenige soorten weinig variatie hadden in het aantal wervels.
Snel versus sloom
Maar wat is hier de verklaring voor? Meerdere mutaties zijn nodig om één extra wervel te krijgen. Bij de eerste mutatie zouden de dieren een rugwervel, de zogenoemde transitionele wervel, ontwikkelen die het gewricht tussen het lendenwervel en het heiligbeen zou vervangen. En dit zou nadelig zijn voor snelle en behendige zoogdiersoorten.
“Bij snelle dieren is het gewricht tussen de laatste lendenwervel en de eerste heiligbeenwervel heel beweeglijk en dat is belangrijk om snel te kunnen rennen”, legt hoofdonderzoeker Frietson Galis uit. “Door de transitionele wervel verdwijnt die beweeglijkheid geheel of gedeeltelijk.” Ze worden dus minder flexibel. Dit zou hen hinderen in het jagen of het ontsnappen aan vijanden.
Voor slomere dieren geldt dit niet. “Die hebben namelijk een stijve rug”, vertelt Galis. “Voor hen maakt het niet uit als het gewricht minder beweeglijk wordt, want het was toch al stijf.”
Bronnen: PNAS, Naturalis Biodiversity Center via Eurekalert!
Tekst: Naomi Jansen