KIJK-columnist en game-journalist Niels ’t Hooft over de ontwikkeling van online bestellen.
Vanwege mijn kleine kinderen en vrije beroep ben ik vaak thuis. De postbode weet dat, dus ligt ons huis vaak vol met pakjes… voor de rest van de buurt. Doorgaans worden die dezelfde dag nog opgehaald, maar toch. Fijn is anders. Daarom nemen we ook geen pakjes meer aan voor het studentenhuis aan het begin van de straat; die werden soms weken niet opgehaald. De postbode werd daar op slag chagrijnig van. Niet empathisch, wel begrijpelijk, want later terugkomen is natuurlijk hartstikke inefficiënt.
Zo ondervind ik aan den lijve wat het betekent dat we onze spullen steeds vaker online kopen. Inmiddels plaatsen wij Nederlanders meer dan 100 miljoen bestellingen per jaar. In het eerste kwartaal van 2015 steeg dat aantal met 18 procent. En de pakketdiensten lijken er maar nauwelijks op voorbereid. Ze kunnen pakjes slecht bundelen, weten amper wanneer ze bij je thuis zullen zijn en zijn onflexibel in hun bezorgtijd en -locatie.
Toen ik laatst zelf een nieuwe computer kocht, kon men mij bijvoorbeeld enkel vertellen dat het apparaat “vandaag” zou arriveren – en diep in de middag werd dat ineens “morgen”. Nu is mijn honger naar steeds dunnere laptops groot genoeg om twee dagen bij de brievenbus te wachten, maar klein genoeg om daar goed pissig van te worden. Hoe handig zou het op zo’n moment zijn als je met een app kon aangeven dat je op je werk bent, of beter nog, dat die app dat automatisch doorseint?
En natuurlijk: er is verbetering op komst. Amazon deed al proeven met taxibezorging en andersom werkt taxibedrijf Uber aan een pakketdienst. Om van het aankomende pakketdroneleger nog te zwijgen. Maar de toekomst is nu. Afgelopen week gaf de postbode ineens een window van slechts anderhalf uur door, en zowaar: mijn pakje was er stipt op tijd. Jammer dat de buren niet thuis waren.
Niels ‘t Hooft staat met zijn column in elk nummer van KIJK. Deze tekst werd gepubliceerd in KIJK 11/2015.