“Meestal wordt het uitdijende heelal voorgesteld als een ballon die wordt opgeblazen”, mailt Hendrie Teulings. “Deze wordt echter opgeblazen in een ruimte en heeft dus de mogelijkheid om uit te dijen. Maar het heelal is de ruimte zelf. Als dit dus kan uitdijen, moet er al een grotere ruimte zijn waarin dat kan. Hoe zit dat?”
Het probleem met het ballonidee is dat het bepaalde zaken rond de uitdijing van het heelal duidelijker maakt, maar op andere punten juist voor verwarring zorgt. Wat hij wél goed uitlegt, is het volgende. Als je op het oppervlak van de ballon staat, zie je, naarmate de ballon wordt opgeblazen, andere punten op dit oppervlak bij je vandaan bewegen. Bovendien geldt dat hoe verder een punt op de ballon van je af ligt, hoe sneller het van je vandaan beweegt. Dit klopt met de beroemde Wet van Hubble, die stelt dat verre sterrenstelsels sneller van ons af ‘vliegen’ dan sterrenstelsels die relatief dicht bij onze Melkweg staan.
So far so good. De verwarring ontstaat als je niet alleen naar het oppervlak van de ballon kijkt, maar ook naar de omgeving. Dan zie je inderdaad de ballon uitdijen in de omliggende ruimte, wat doet vermoeden dat ook het heelal iets moet hebben om in uit te dijen. Maar dat is niet zo. Ook is het binnenste van de ballon niet het ‘centrum van het heelal’ of iets dergelijks – het gaat om het bolvormige oppervlak van de ballon, en dat heeft geen centrum.
Als je dus probeert de uitdijing van het heelal te begrijpen met behulp van een ballon die wordt opgeblazen, moet je je goed realiseren dat het alleen maar gaat om het rubber velletje; dit tweedimensionale oppervlak geeft het driedimensionale heelal weer. Alles wat zich binnen of buiten de ballon bevindt, speelt geen rol in de uitleg. Sterker nog: zorgt alleen maar voor verkeerde ideeën…
Ook een grote vraag? Mail hem naar info@kijk.nl!