Je ziet ze vast nooit meer, dus er lijkt geen reden om vreemden in nood te helpen. Toch hebben mensen de neiging dat wél te doen. Dat altruïstische gedrag is blijkbaar zo geëvolueerd, maar waarom eigenlijk? Een nieuw computermodel helpt die vraag te beantwoorden.
Met je fiets rijd je door een prachtig natuurgebied. Geen mens te bekennen. Dan zie je een auto langs de kant van de weg staan. De motorkap is open, en de persoon in kwestie blijkt je oom te zijn. Hij herkent je gezicht en enthousiast vraagt hij of je hem even wilt helpen. Natuurlijk doe je dat – je kent je oom immers. Als je helpt is je oom je later dankbaar. En wat zou de rest van de familie wel niet denken als je doorfietst zonder een hand uit te steken?
Stel dat het niet je oom was, maar een wildvreemde. De noodzaak om te helpen is dan een stuk kleiner. Je komt die onbekende persoon daarna toch nooit meer tegen. Sterker nog, als hij of zij geld op de achterbank heeft liggen, zou je dat zelfs kunnen stelen zonder dat er gevolgen aan kleven.
De meeste mensen zullen vriendelijk zijn, zelfs tegen vreemdelingen: ze helpen de ander, ook al lopen ze daarmee geld en tijd mis. Zulk gedrag heet ook wel altruïsme. Maar waarom zijn we zo aardig? Een jager-verzamelaar die een wildvreemde met een buidel vlees tegenkwam, zou hem eerder beroven dan een praatje met hem maken.
Eerder verklaarden evolutiewetenschappers al waarom we vriendelijk zijn tegenover mensen die we vaak tegenkomen. Maar waarom we dat vaak ook bij wildvreemden doen, was altijd een mysterie. Nieuw onderzoek van evolutionair psycholoog Lena Cosmides en haar collega’s van de Universiteit van Californië suggereert nu dat de evolutie er langzaamaan voor heeft gezorgd dat mensen in zulke situaties toch vriendelijk zijn. Onze genen fluisteren ons in om aardig te blijven.
Dit is het begin van een artikel uit KIJK 6/2012, in de winkel van 4 tot en met 31 mei.
Tekst: Ronald Veldhuizen