Het is vandaag precies 30 jaar geleden dat de kernramp van Tsjernobyl plaatsvond. Een tijdje terug gingen wij op onderzoek uit in de Exclusion Zone om te peilen hoe de situatie ervoor stond.
Bij iedere stap knarst het glas onder mijn voeten. Op elke etage een nieuwe rij verlaten appartementen, een opengebroken liftschacht en meer glas. Het is warm en op de bovenste van het achttien verdiepingen tellende gebouw ben ik doorweekt. Nog een klein trapje, en een halve hinkstapsprong over wat ooit de machines voor de liften moeten zijn geweest en dan kijk ik vanaf het zonovergoten dak uit over Pripjat. Hier woonden 30 jaar geleden bijna 50.000 voornamelijk jonge mensen. Ze hadden werk, hun gezin en hun dromen over de toekomst. Door de plassen loop ik naar de westkant van het gebouw en daar, in de verte, staat het bouwwerk dat al die dromen zou verstoren en dat zowel het begin als het einde van Pripjat betekende: de kerncentrale van Tsjernobyl.
Een halfuurtje later staat Dennis Zubaryn, medewerker van het Oekraïense Ministerie voor Noodgevallen en Zaken aangaande de Bescherming van de bevolking tegen de consequenties van de Tsjernobylramp, onderaan het flatgebouw te wachten. We stappen in zijn oude Toyota en vervolgen onze tocht door de spookstad. Het eens zo ruime stadsplein wordt overwoekerd door berken, en straten waarlangs de werknemers ooit met hun Lada naar de fabriek reden, zijn veranderd in overgroeide paden vol kuilen en gaten.
Reactor nummer 4
Op 26 april 1986, om iets voor halftwee ’s nachts, explodeerde reactor nummer 4 van de twee kilometer verderop gelegen kerncentrale en door de daarop volgende brand trokken enorme radioactieve wolken over de stad. De officiële waarschuwing werd om tien uur ’s ochtends op de radio uitgezonden en nog geen vier uur later reden 1100 bussen de stad binnen om de inwoners te evacueren. Ze kregen te horen dat het slechts voor drie dagen zou zijn. Als de stad eenmaal was schoongemaakt, konden ze gewoon terugkomen en hun leven weer oppakken. Ze mochten bijna niets meenemen: alleen wat warme kleding, waardevolle spullen en geld.
Toen wist nog niemand dat de kern van de reactor zou smelten en dat er tien dagen lang onder meer cesium, strontium, plutonium en 1500 andere radioactieve isotopen over de stad zou worden uitgestort. Pripjat en het gebied rond de centrale zou elke dag het equivalent van verschillende Hiroshima-bommen te verduren krijgen en in een modern Pompeï veranderen. Dennis: “Plutonium-239 bijvoorbeeld heeft een halfwaardetijd van bijna 25.000 jaar. Dan geeft het nog de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid straling af. Pripjat zal dus nog heel lang onbewoonbaar blijven.”
Radioactieve buren
Binnen een maand na het ongeluk hadden de Sovjetautoriteiten een gebied van dertig kilometer rond de centrale afgezet met prikkeldraad en wachtposten. In het Oekraïens heet het gebied waar we nu zijn de Zona Vidchuzhennya, dat letterlijk de Zone van Vervreemding betekent en in het Engels de Exclusion Zone wordt genoemd. Naast Pripjat, werden ook Tsjernobyl (13.700 inwoners), Poliske (10.000) en nog eens 68 dorpen ontruimd.
Dennis: “Voor de arbeiders van de kerncentrale werd net buiten de zone een nieuwe stad gebouwd: Slavoetich. De rest werd zo ver mogelijk weggebracht. Soms zelfs naar het noorden van de Sovjet-Unie, omdat niemand ‘radioactieve buren’ wilde. Die angst zit er nog steeds in. Als ik in Kiev in de metro sta en ik vind het te druk, zeg ik dat ik net uit Tsjernobyl kom. Dan heb ik ineens alle ruimte…”
In de maanden na de ramp kwam er een grootschalige, verplichte volksverhuizing op gang. In totaal vertrokken er 163.000 uit wat nu de Oekraïne is, 135.000 uit het huidige Wit-Rusland en nog eens 52.000 uit Rusland zelf. In november 1986 mochten de inwoners van Pripjat voor één dag terug om nog wat spullen op te halen. Elk gezin kreeg vier plastic zakken waar alles in moest passen. Auto’s, huisraad en zelfs huisdieren moesten allemaal achterblijven. Teams gewapend met jachtgeweren trokken later de stad in om zoveel mogelijk huisdieren af te schieten.
Dennis: ”De zone is niet meer simpelweg een straal van dertig kilometer rond de centrale, zoals in het begin. Hij is met 500 vierkante kilometer naar het westen en zuiden uitgebreid, omdat daar ook heel wat radioactieve isotopen zijn terechtgekomen. Overigens heeft Belarus (Wit-Rusland) ervoor gekozen om het eigen deel van de zone open te stellen, maar niemand wil er wonen.”
Stropers en dieven
Even later stappen we uit bij een lagere school. De meeste tafels staan nog keurig op een rij, maar de verf bladdert van de muren, overal liggen boeken en platen die de communistische heilstaat verheerlijken. Onder een van de tafels ontdekt Dennis een boek waaruit hij vroeger zelf ook les heeft gehad. Ik vraag hem hoe ongerept deze ruimtes zijn. Terwijl hij wat door het boek bladert, zegt hij: “Er staat dan wel een hek omheen, maar er zijn toch nog mensen die op zoek naar bruikbare spullen de zone binnendringen. De stad ligt vol met oud ijzer, koper en zink.
Dat is trouwens ook de reden dat er in Pripjat nog steeds speciale teams aan het werk zijn. Ze demonteren liften, cv-installaties en andere bruikbare materialen. Vorig jaar is bij de centrale een nieuwe fabriek in gebruik genomen waar al dat spul in een groot bad wordt behandeld, zodat het veilig kan worden hergebruikt.”
Omdat in het hele gebied nauwelijks mensen wonen, is de Exclusion Zone een soort natuurgebied geworden en dat trekt volgens Dennis ook andere indringers aan: stropers. “Als je hier gepakt wordt, ga je voor vier jaar de bak in. Er wordt hier trouwens wel legaal gejaagd, door de boswachters in het gebied. Wie van hen een wolf doodschiet, krijgt een beloning van omgerekend veertig dollar. Vorig jaar hebben ze er in Tsjernobyl zelf eentje afgeschoten. Het beest woog 84 kilo. That was a big dog.”
Als we tegen de avond naar Tsjernobyl rijden, passeren we dezelfde wachtpost als vanmorgen. Papieren worden gecontroleerd, paspoorten bekeken en dan gaat de slagboom omhoog. Een halfuurtje later rijden we Tsjernobyl binnen. Ironisch genoeg is de stad die de ramp zijn naam gaf weer min of meer tot leven gekomen. Hier en daar staan wel wat ingezakte huizen tussen de bomen, maar de rest ziet er veel minder vervallen uit dan in Pripjat. Tsjernobyl ligt dan ook ten zuidoosten van de centrale en kreeg dus veel minder radioactieve troep over zich heen.
Op dit moment heeft het stadje een paar duizend inwoners, waaronder brandweerlieden, boswachters, schoonmakers, arbeiders die zijn betrokken bij het opruimen van radioactief afval in het gebied, personeel voor een paar kleine winkels, en wetenschappers die constant monsters nemen van lucht, land en water. Er is zelfs een schamel hotel voor bijvoorbeeld bezoekende journalisten en aangezien er in de buurt nogal wat radioactief materiaal te halen valt waar terroristen een nucleaire vuile bom van kunnen maken, is het aantal bewakers de laatste jaren flink toegenomen.
“Just a normal village”
We stoppen bij een monument ter nagedachtenis van de brandweermannen die na de explosie de brand in de centrale blusten. Dennis: “Ze worden gezien als helden omdat ze het vuur in een paar uur onder controle hadden. Als zij er niet waren geweest, was er nog veel meer straling vrijgekomen en hadden ze de Exclusion Zone vele malen groter moeten maken. Ze wisten trouwens niet hoe gevaarlijk het was. Voor sommige mensen is een dosis van 100 rem al dodelijk, een sterke vent kan misschien 500 rem hebben, maar zij liepen tussen de 1000 en 2000 rem per uur op. Ze kregen in de dagen erna één voor één acute stralingsziekte. Toen de doktoren hun uniform uittrokken, kwamen er stukken huid mee, hun haren vielen uit en ze verloren hun tanden. Binnen zes dagen waren ze alle dertig dood.
Na het eten (‘van buiten de zone en gegarandeerd stralingsvrij’) wandel ik door de straten van Tsjernobyl. Overal lopen de dikke, roestvrijstalen pijpen van de stadsverwarming. Normaal zitten die ondergronds maar graven is in deze streken niet gezond. De radioactiviteit zakt namelijk elk jaar één centimeter dieper de grond in (het zit nu in de eerste 23 centimeter) en daarin wil je niet graven. Hier en daar lopen wat mensen, op een balkon hangt iemand de was op, en er komt er een busje voorbij. Zoals Dennis eerder die dag opmerkte: “Tsjernobyl is just a normal village. Almost…”
De volgende dag gaan we vroeg op weg naar Parysjev, een klein dorp ten zuidoosten van Tsjernobyl. Maar ergens langs een spoorweg stopt de auto en Dennis stapt uit. “Dit is één van de plekken met het hoogste stralingsniveau,” zegt hij. “Ze hebben hier wat bomen uit de red forest begraven. Maximaal vijf minuten. Dan moeten we hier weg.” De geigerteller in zijn hand begint te ratelen en staat binnen de kortste keren op meer dan negen millirem.
Red Forest was een naaldbos van bijna 12 vierkante kilometer ten zuiden van de centrale. Het kreeg de volle mep aan radioactieve isotopen die reactor 4 dagenlang uitbraakte. De straling werd zo hoog dat de chloroplasten, de bladgroenkorrels die zorgen voor de fotosynthese, het niet overleefden. De bomen werden rood (vandaar de naam) en het bos stierf af. Besloten werd het dode hout en ongeveer één miljoen vierkante meter grond te begraven onder een meter zand dat vervolgens met een polymeer werd behandeld om uitspoeling tegen te gaan.
Nog steeds loopt de hoeveelheid straling er aan de oppervlakte op tot 40 en op sommige plekken 50 millirem. Hier langs de weg liggen wat dennen uit het gebied die later nog moesten worden begraven. Het is niet de enige plek binnen de tien kilometer zone waar radioactieve troep in de grond is gestopt. Al het materieel dat voor graaf- en opruimwerkzaamheden werd gebruikt. Niet alleen trekkers, vrachtwagens, en graafmachines, maar ook de helikopters die werden gebruikt om 5000 ton zand, klei, lood en dolomiet (een mineraal) in de geëxplodeerde reactor te dumpen. Alle auto’s uit Pripjat verdwenen in de lange loopgraven, evenals de trein van Kiev naar Moskou die in de nacht van 25 op 26 april door het gebied reed. In totaal zijn er meer dan 800 van dit soort PVLRV’s (peverelev), een naam gebaseerd op het Russische acroniem voor ‘plaatsen voor het tijdelijk onderbrengen van radioactief afval’.) En niemand weet nog precies waar al die plekken te vinden zijn.
Gezonde straling
Dennis heeft duidelijk haast om weer de auto in te komen. Over twee weken krijgt hij zijn jaarlijkse keuring en hij wil waarschijnlijk voorkomen dat hij de laatste dagen nog boven de jaarlijkse toegestane dosis van twee rem uitschiet. Een halfuur later rijden we Parysjev binnen, waar we op bezoek gaan bij Maria, een van de paar duizend mensen die in de loop der jaren zijn teruggekeerd naar hun eigen huis binnen de Exclusion Zone. Er zijn nog maar een honderdtal in leven. Dat klinkt dramatisch, maar het ging in de meeste gevallen om oude mensen, vooral vrouwen, die in de afgelopen 30 jaar een natuurlijke dood zijn gestorven. Ze wonen allemaal ten oosten van Tsjernobyl, waar de stralingsniveaus redelijk laag zijn.
Het beeld is hetzelfde als in Pripjat, maar dan in het klein. In Parysjev wonen nu een tiental mensen die terugkeerden, samosels zoals ze in de Oekraïne worden genoemd. Aan het eind van een karrenspoor staat het huis van Maria, 80 jaar oud, die in haar vervallen schuurtje aardappels voor haar varken kookt. Aardappels die ze zelf op een landje achter het huis verbouwt.
Via Dennis vertelt Maria dat ze in 1986 gedwongen werd te verhuizen naar een dorp dat speciaal voor mensen als zij buiten de zone was gebouwd. Maar haar nieuwe huis werd door een overstroming weggespoeld en ze zag geen andere uitweg dan naar haar oude woning terug te keren. Binnenkort gaat ze het varken slachten, vertelt ze. Het vlees eet ze voor een deel zelf, de rest deelt ze met de buren en de brandweermannen die af en toe hout voor haar hakken. Van de overheid krijgt ze een toelage van 350 hryvnia, ongeveer 35 euro. (Ter vergelijking: Dennis verdient een modaal maandloon van omgerekend 130 euro.)
Ze heeft, net als alle anderen in het gebied, de meeste straling grofweg opgelopen tussen 1986 en 1996. Dennis: “Een van de wetenschappers in Tsjernobyl vermoedt dat mensen en dieren aan een bepaalde hoeveelheid straling kunnen wennen. Sterker nog, dat ze juist ziek worden als die ineens wegvalt.” De hoeveelheid straling die daar nu bijkomt, is beperkt. Maria blijft er heel nuchter onder. “Ik ben niet bang voor straling”, zegt ze. “Alleen voor slangen. Die kan ik zien. Waarom zou ik bang zijn voor iets dat ik niet kan zien?”