Wetenschappers zijn erin geslaagd om kleine robotmieren hetzelfde gedrag te laten vertonen als ‘soortgenoten’ die in de natuur leven.
Het onderzoek richtte zich op de vraag hoe Argentijnse mieren de weg vinden van hun nest naar diverse voedselbronnen. In de natuur laten deze insecten feromonen achter waardoor hun achtervolgers de weg niet kwijtraken. Dit bleek niet na te bootsen in het laboratorium, dus ontworpen de onderzoekers robotmieren ter grootte van een suikerklontje die met sensors een lichtspoor kunnen volgen. Uiteindelijk toonden ze hiermee aan dat mieren maar weinig cognitieve vaardigheden gebruiken om te navigeren.
De miniatuurrobotjes, omgedoopt tot Alices, werden losgelaten in een doolhof waar ze zelfstandig de weg moesten vinden. Sommige gedeeltes van de paden waren niet verlicht, waardoor ze al snel gedesoriënteerd raakten. De onderzoekers hadden de robotmieren echter zo geprogrammeerd dat ze hetzelfde ‘verkenningsgedrag’ vertonen als insecten in het wild. Argentijnse mieren kunnen namelijk slecht zien en bewegen te snel om bewust een richting te kiezen. De (robot)mieren hebben dus een willekeurig bewegingspatroon, maar kozen bij kruispunten uiteindelijk de richting die het minste afweek van het laatste ‘spoor’ dat ze volgden. Hierdoor wisten de miniatuurrobotjes op den duur toch weer het juiste lichtspoor te vinden.
Volgens de wetenschappers toont dit aan dat mieren alleen maar een ‘feromonenspoor’ en een random walk nodig hebben om de juiste route te vinden. Van een complex cognitief proces voor navigatie in een ingewikkeld stelsel van bevoorradingspaden is dus geen sprake.
Bronnen: PLOS Computational Biology, Public Library of Sciencie via EurekAlert!
Beeld: Simon Garnier