Als ruimtevaartuigen heel ver het heelal in moeten, is ‘atoomstroom’ onmisbaar. Wired wist de hand te leggen op archieffoto’s van de botsproeven waaraan de Amerikanen de nucleaire batterijen blootstelden.
Hoe succesvol nucleaire batterijen zijn, blijkt wel uit de twee Voyager-sondes, waarvan de eerste vorig jaar, na een reis van 36 jaar, ons zonnestelsel verliet. En al die tijd zorgde een Radioisotope Thermoelectric Generator (RTG, RITEG) ervoor dat de systemen aan boord van het ruimtescheepje bleven werken en over 18,8 miljard kilometer het contact kon blijven houden met de aarde.
Deze nucleaire batterij zit in de ruimtesonde Cassini, die op dit moment in de buurt van Saturnus rondvliegt.
Maar het plutonium-238 die voor dit soort batterijen wordt gebruikt, is zo’n 270 keer radioactiever dan het plutonium-239 dat in kernwapens wordt gebruikt. En dus waren er botsproeven nodig om te garanderen dat, als er bij een lancering iets mis zou gaan, dat niet tot een kernramp zou leiden.
Daarom gebruikte het Department of Energy, de overheidsinstantie die de proeven in de jaren tachtig en negentig uitvoerde, raketsledes om de batterijen met honderden kilometers per uur tegen allerlei obstakels te rammen. Daarvan zijn nu de volgende foto’s opgedoken:
Met deze raketslee werden de batterijen met honderden kilometers per uur tegen bijvoorbeeld een muur geramd.
Bij 200 km/u bleef het omhulsel die de batterij moest beschermen heel, maar tegen een crash met 277 km/u (de vier foto’s hieronder) bleek het niet bestand.
De titaniumbehuizing heeft het begeven. Maar volgens de onderzoekers was de crash van 277 km/u ook wel extreem.
Bij deze test werd een dunne aluminiumplaat met behulp van de raketslee met bijna 1000 km/u tegen een nucleaire batterij geslingerd. De capsules waar de nucleaire brandstof in zou zitten, bleven opmerkelijk genoeg heel.
Bron: Wired
Beeld: Department of Energy