Als je een sabeltandtijger zou tegenkomen, zou je waarschijnlijk vooral angstig naar zijn tanden staren. Maar uit nieuw onderzoek blijkt dat je eigenlijk meer onder de indruk zou moeten zijn van zijn voorpoten.
“De sabeltandtijger, Smilodon fatalis, was een vreemd roofdier zonder hedendaagse evenknie”, schrijven Julie A. Meachen-Samuels en Blaire Van Valkenburgh in het online wetenschappelijke tijdschrift PLoS One. “De lange hoektanden van het beest braken makkelijker dan die van moderne katachtigen. Daardoor moest hij eerst een prooi vastpinnen met zijn voorpoten voor hij die konden doden.”
Uit het onderzoek van Meachen-Samuels en Van Valkenburgh blijkt dat die poten daar inderdaad bijzonder goed toe in staat waren. Zij vergeleken röntgenfoto’s van de voorpoten van de sabeltandtijger met die van 28 nu voorkomende katachtigen en de uitgestorven Amerikaanse holenleeuw (Panthera atrox). Daaruit concludeerden ze dat bij sabeltandtijgers het buitenste, compacte gedeelte van de poot dikker was dan bij alle andere soorten, inclusief de veel grotere holenleeuw.
Dit soort botten zijn “zwaarder en het kost meer energie om ze te maken, onderhouden en bewegen”, schrijven de onderzoekers. Maar als je de bouw van tanden, schedel, nek en voorpoten samen neemt, vervolgt het tweetal, dan was de sabeltandtijger “waarschijnlijk een efficiënte jager op grote hoefdieren, zoals bizons en kamelen, en misschien zelfs jonge olifantachtigen”.
Helaas kan deze specialisatie ook hebben geleid tot het verdwijnen van Smilodon, stellen Meachen-Samuels en Van Valkenburgh. “De kat was misschien te zeer gespecialiseerd om over te schakelen naar beweeglijkere prooien zoals herten toen tijdens recente ijstijden veel soorten uitstierven.”
Bronnen: PLoS One, ScienceNOW
Beeld: Charles R. Knight