Er zijn nieuwe aanwijzingen dat de topsnelheden van sprinters nog verder omhoog kunnen. En niet zo’n klein beetje ook.
‘Zullen hardlooprecords altijd verbeterd worden, of komen we op een gegeven moment bij een minimale tijd die geen mens meer kan aanscherpen?’, vroegen we ons af in KIJK 2/2009. De Amerikaanse wetenschapper Mark Denny dacht destijds het laatste. Hij bestudeerde gegevens van racepaarden, greyhounds en menselijke atleten sinds 1920 en stopte die in een wiskundig model. Zijn conclusie: het record voor de 100 meter sprint, dat Usain Bolt op de Olympische Spelen op 9 seconden en 69 honderdsten had gesteld, zou nog maar met 0,21 seconde verbeterd kunnen worden.
Dat was in 2008. Maar het loopwonder bracht het nieuwe wereldrecord op 16 augustus 2009 op 9,58 seconden, haalde een topsnelheid van bijna 45 km/h en verbeterde zo zijn eigen wereldrecord met elfhonderdste seconde. Dus nog 10 honderdste te gaan en ‘that’s it’. Dan hebben we volgens Denny de grens bereikt van wat een menselijk lichaam kan.
Peter Weyland van de Southern Methodist universiteit en een paar collega’s van andere universiteiten zijn het daar niet mee eens. “Voorgaande onderzoeken,” vertelt Weyland, “gaan uit van berekeningen waaruit blijkt dat getrainde sprinters maar een beperkte hoeveelheid kracht kunnen overbrengen in de korte tijd dat de voet de grond raakt. Uit ons onderzoek blijkt dat dat niet klopt.”
Weyland concludeert dat mensen biologisch gezien snelheden van 55 of zelfs 64 kilometer per uur moeten kunnen halen. Dus het einde is nog lang niet in zicht.
Bronnen: ScienceDaily