Al in de oudheid werden pijlen met veren eraan gebruikt en dat was niet voor de sier. Die veren zorgen er namelijk voor dat de punt naar voren blijft wijzen.
Dat zit zo. Een veertje is erg licht, zodat het nauwelijks van invloed is op de balans van de pijl. Bovendien heeft het een groot oppervlak (tenminste, als je er van de zijkant tegenaan kijkt) en dus een vrij grote luchtweerstand. Stel nu dat je de pijl overdwars af zou schieten, dan heeft zijn staart door die veertjes veel meer last van de langsstromende lucht dan zijn punt. De staart wordt dus als het ware naar achteren gedrukt, en de pijl richt zijn punt vanzelf naar voren. Mocht hij doorschieten naar de andere kant, dan duwt de luchtweerstand van de veertjes hem weer netjes naar het midden terug.
En het mooie is: als de pijl keurig rechtuit vliegt, heeft de staart maar een heel klein oppervlak in de bewegingsrichting en remt dus nauwelijks. Die staart hoeft overigens niet per se van veren te zijn; dunne plastic vlakjes doen het even goed.
Het hele verhaal hangt dus op luchtweerstand. In een vacuüm, bijvoorbeeld in de ruimte, werkt dit mechanisme niet. Als een pijl niet perfect ‘rotatieloos’ wordt gelanceerd, zou hij al snel gaan rondtollen en is de kans klein dat hij precies met de punt naar voren aankomt. Met andere woorden: als twee astronauten op de maan een boogschietwedstrijd zouden doen, dan wordt dat een heel interessant potje.
Ook een vraag voor de rubriek ‘KIJK antwoordt’? Mail hem naar info@kijkmagazine.nl!
Tekst: Jo Hermans
Foto: Shutterstock